Gwen van Eijk
Voorstanders van etnisch profileren voeren wel aan dat het gerechtvaardigd is om mensen op basis van hun donkere huidskleur, ‘niet-Hollands’ uiterlijk of (waarneembare) etnische achtergrond staande te houden, indien mensen met deze kenmerken vaker criminaliteit plegen. Dat rapper Typhoon, voetballer Kenneth Vermeer en minder bekende jonge mannen – al dan niet met luxe auto – onterecht worden aangehouden op basis van hun uiterlijk is volgens deze gedachtegang nodig zodat de politie meer boeven kan vangen. Hiertegen valt van alles aan te voeren, maar hier wil ik inzoomen op de gevolgen van profileren voor sociale ongelijkheid. Daarbij gaat het me niet alleen om etnisch profileren. De discussie over etnisch profileren is al snel beladen omdat het thema etniciteit in ons land, evenals elders overigens, op zichzelf een heet hangijzer is. Is het überhaupt een goed idee om te profileren op bepaalde kenmerken, of dat nu gaat om huidskleur of recidiverisico?
Hoge kosten, onzekere baten
Bernard Harcourt vliegt de kwestie zo aan in zijn boek Against Prediction (2007). Elke vorm van profilering is onwenselijk, zo betoogt hij, vanwege de hoge sociale kosten. Daartegenover staan, anders dan voorstanders van profileren beweren, heel onzekere baten. Of de politie meer boeven vangt door etnisch profileren, of dat de samenleving veiliger wordt door daders met een hoog recidiverisico langer in de gevangenis te zetten, staat niet vast. Onder de hoge kosten schaart Harcourt het feit dat door profilering de oververtegenwoordiging van bepaalde groepen in de criminaliteitscijfers sterker wordt omdat er geprofileerd wordt. Om dit te begrijpen is het belangrijk eerst twee zaken te benadrukken. Ten eerste is oververtegenwoordiging een probleem zelfs als we aannemen dat er echt een relatie bestaat tussen het geprofileerde kenmerk (bijvoorbeeld huidskleur of recidiverisico) en crimineel gedrag. Ten tweede leidt profileren er vervolgens toe dat de sterkere oververtegenwoordiging van bepaalde groepen is toe te rekenen aan het beleid van politie, justitie en rechters, en niet aan het gedrag van de mensen die geprofileerd worden. Omdat het moeilijk is de oorzaken van de oververtegenwoordiging van bepaalde groepen te onderscheiden en doorgronden, vervallen we al snel in de aanname dat de geprofileerde groepen inderdaad wel meer crimineel zullen zijn. Door zulke denkpatronen gaat aan deze groepen – mensen met een donkere huidskleur of een sociaaleconomische achterstandspositie, bijvoorbeeld – een stigma kleven.
Risicotaxatie
In een recent verschenen artikel in het tijdschrift Punishment & Society bouw ik voort op Harcourts analyse. Ik richt me niet op etnisch profileren door de politie maar op een andere vorm van profileren: risicotaxatie van individuen die door de rechter zijn veroordeeld. In verschillende landen, waaronder de VS, Engeland, Canada en Nederland, is het gangbaar dat de rechter in de beslissing over de straftoemeting het recidiverisico van het veroordeelde individu meeneemt. In de genoemde landen wordt het risico op herhaald crimineel gedrag steeds vaker berekend aan de hand van een risicotaxatie-instrument. In Nederland wordt het instrument RISc (Recidive InschattingsSchalen) gebruikt.
Wat deze risicotaxatie-instrumenten met elkaar gemeen hebben, is dat de sociaaleconomische status van veroordeelde individuen wordt meegenomen in de berekening van het recidiverisico. Opleidingsniveau, inkomen en financiële situatie, werkstatus en -historie en woonsituatie zijn factoren die in beeld worden gebracht. Negatieve evaluaties hiervan – werkloosheid, uitkeringsafhankelijkheid, schulden, dakloosheid, gebrek aan opleiding en vaardigheden – dragen bij aan een hogere totaalscore en dus indeling in een hogere risicocategorie. De risicoscore kan vervolgens meewegen in de beslissing van de rechter over de straf. Mensen die een hogere risicoscore hebben, hebben zo meer kans een hogere of langere sanctie te krijgen.
Omdat sociaaleconomische positie meeweegt in de risicoscore, leidt bestraffing op basis van risicotaxatie er dus toe dat sociaaleconomische kwetsbare dadergroepen harder worden gestraft dan meer bevoorrechte dadergroepen, ook als ze vergelijkbare delicten hebben gepleegd. Wie zich verzekerd weet van een baan en woning, goed opgeleid is en de financiën op orde heeft, wordt ingeschat als een lager risico, wat een lagere of kortere straf rechtvaardigt.
Rechtsongelijkheid en sociale ongelijkheid
In mijn artikel leg ik uit waarom dat vanuit het oogpunt van sociale ongelijkheid een probleem is. Rechtsongelijkheid kan gerechtvaardigd zijn, maar als sociaaleconomische status een rol speelt in de bestraffing van individuen dan zal dit ertoe leiden dat via de strafrechtspraktijk de sociale ongelijkheid in een maatschappij wordt gereproduceerd of zelfs vergroot. Sociale ongelijkheid bestaat wanneer sprake is van een ongelijke verdeling van de (toegang tot) hulpbronnen die essentieel zijn voor de kwaliteit van leven en het welzijn van mensen. Voor een goed leven zijn materiële en immateriële hulpbronnen nodig, alsook erkenning of respect van anderen.
Rechtsongelijkheid kan gerechtvaardigd zijn, maar als sociaaleconomische status een rol speelt in de bestraffing van individuen dan zal dit ertoe leiden dat via de strafrechtspraktijk de sociale ongelijkheid in een maatschappij wordt gereproduceerd of zelfs vergroot.
We kunnen de beslissingen van rechters over straffen zien als sociale processen via welke hulpbronnen worden verdeeld. De toegang tot hulpbronnen, inclusief respect, wordt moeilijker wanneer mensen in aanraking komen met justitie en, vooral, een tijd in de gevangenis zitten. Een strafblad kan het vinden van een baan na de straf bemoeilijken. Daarnaast staat tijdens de straf het leven grotendeels ‘in de wacht’. Dat geldt vooral voor mensen die een (langere) tijd in de gevangenis zitten – in die periode hebben ze beperkte mogelijkheden om hun sociaaleconomische situatie te handhaven, laat staan te verbeteren. Hun kwaliteit van leven wordt in elk geval tijdelijk aangetast.
Straftoemeting is dus een sociaal proces dat bijdraagt aan de ongelijke verdeling van hulpbronnen. Wat problematisch is, is dat vooral de toegang tot hulpbronnen, en daarmee de kwaliteit van leven, van hoog-risicodaders wordt aangetast, en daaronder bevinden zich disproportioneel veel mensen die al de nodige sociaaleconomische problemen hebben. Immers, volgens het risicotaxatie-instrument zijn sociaaleconomische problemen ‘criminogene factoren’ die de kans op recidive vergroten.
Vanuit dit oogpunt is ook etnisch profileren problematisch. Het gaat niet enkel om rechtsongelijkheid maar ook om sociale ongelijkheid. Opsporing, vervolging en bestraffing hebben impact op de kwaliteit van leven. Door gerichte opsporing en bestraffing van daders met een donkere huidskleur of ‘niet-Hollandse achtergrond’ worden vooral hun levens aangetast, terwijl daders met een witte huidskleur met rust worden gelaten. Als we het erover eens zijn dat de staat niet actief moet bijdragen aan het vergroten van sociale ongelijkheid, dan heeft profileren – op welke grond dan ook – in de strafrechtsketen geen plaats.
Opsporing, vervolging en bestraffing hebben impact op de kwaliteit van leven. Door gerichte opsporing en bestraffing van daders met een donkere huidskleur of ‘niet-Hollandse achtergrond’ worden vooral hun levens aangetast, terwijl daders met een witte huidskleur met rust worden gelaten.
Dit onderzoek wordt gefinancierd door een NWO Veni-subsidie.