Deze zomer presenteren drie studenten hun onderzoek middels een blog. Deze blog is een bewerking van de blog die zij hebben geschreven voor het blok Criminaliteit en Samenleving van de Bacheloropleiding Criminologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit is deel 2 door Annika Both.
Annika Both
Het programma ‘Rotterdamse aanpak radicalisering’ 2015-2018 beschrijft het plaatselijk radicaliseringsbeleid. De definitie van radicalisering is gebaseerd op die van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD): ,,Radicalisering is de groeiende bereidheid tot het nastreven en/of ondersteunen van diep ingrijpende veranderingen in de samenleving die op gespannen voet staan met de democratische rechtsorde en/of waarbij ondemocratische middelen worden ingezet.”. Het stuk leest lekker weg, is voorzien van mooi beeldmateriaal en ziet er gelikt uit. De bronvermelding van het Rotterdams radicaliseringsbeleid beperkt zich echter tot beleidstukken en mediaberichten; er wordt niet verwezen naar wetenschappelijk onderzoek.
Academici vinden dat een overheid inzicht moet hebben in de processen die radicalisering veroorzaken en versnellen, wil zij hier effectief beleid voor maken (bijvoorbeeld Van den Bos e.a., 2009; De Graaff e.a., 2009).
Een overheid moet inzicht hebben in de processen die radicalisering veroorzaken en versnellen, wil zij hier effectief beleid voor maken.
Wanneer beleid niet is gestoeld op de wetenschap, is het effect ervan namelijk onduidelijk (Lub, 2013). Feddes en collega’s (2015) geven recent nog aan dat interventies mogelijk averechts kunnen werken. Een evaluatie kan duidelijkheid bieden, alleen worden die slechts schaars en niet altijd volgens de juiste procedures uitgevoerd (Lub, 2013, p. 166). Hoewel de beste manier van evalueren nog niet is vastgesteld (Gielen & Van Wonderen, 2013) is de eerste jaarrapportage van het radicaliseringsbeleid volgens Bovenkerk en collega’s (2013) geen objectieve evaluatie, omdat deze intern is uitgevoerd.
Kundnani (2012) vindt dat westerse overheden hun rol in het ontstaan van terrorisme (een uiterste vorm van radicalisering) ontkennen. Veldhuis en Bakker (2007) menen juist dat politiek en overheidsbeleid geen directe invloed op het radicaliseringsproces hebben. Wel merken zij op dat de discriminerende en stigmatiserende uitingen van een publiek figuur als katalysator kunnen dienen. Die uitingen kunnen polarisatie versterken, één van de voedingsbodems van radicalisering (bijvoorbeeld Demant & De Graaf, 2009). Vandaar stel ik de vraag: Hoe ervaart een gemeenteraadslid het Rotterdams radicaliseringsbeleid 2015-2018, op het gebied van wetenschappelijke onderbouwing, evaluatie en uitlatingen van politieke figuren omtrent dat beleid?
Om deze vraag te beantwoorden is voor een interview gekozen, wat over het algemeen diepgaande, uitgebreide en persoonlijke informatie oplevert. De respondent is Marco Heijmen: als gemeenteraadslid voor de PvdA heeft hij invloed op de vorming van beleid. Radicalisering is onderdeel van zijn portefeuille. Het interview verliep volgens een interviewguide, met vragen over zijn standpunt betreffende het huidige radicaliseringsbeleid, de onderbouwing en evaluatie van dat beleid en politieke uitlatingen omtrent dat beleid. Het gesprek vond plaats in de fractiekamer van de PvdA in Rotterdam en duurde ongeveer 45 minuten. Het interview in uitgewerkt in een transcript en geanalyseerd naar topic.
De respondent vindt het Rotterdams radicaliseringsbeleid ‘een verstandige aanpak’. Hoewel Heijmen het eens is met de definitie van radicalisering geformuleerd in de aanpak, maakt hijzelf een onderscheid tussen radicaal gedachtegoed en radicaal gewelddadige handelingen: de grens daartussen moet bewaakt worden. ,,Deze aanpak gaat vooral over mensen die dreigen af te glijden naar het gebruik van geweldsmiddelen.’’ Hij noemt expliciet drie pijlers waarop het beleid rust: het voorkomen van maatschappelijke spanningen door middel van ontmoetingen, gesprekken en het benadrukken van het wij-gevoel; problematiek zo vroeg mogelijk kunnen signaleren door te investeren in een informatienetwerk van sleutelfiguren en het vergroten van de weerbaarheid. Waar De Graaff (2006) twijfelt over het effect van de interventies, is de respondent zeker van het positief effect.
,,Maar ik denk dat het effect pas op lange termijn zichtbaar wordt. Ja kijk, je zou willen dat het wel zo is, hè. Dat je als overheid die mogelijkheden hebt om één-op-één-relaties te kunnen leggen en te kunnen doorbreken. Maar, zoals het zo vaak is, zo is ook, in de sociale wetenschappen weet men dat, niets zo ongrijpbaar als de mens.”
In tegenstelling tot wat de respondent denkt, noemen onderzoekers juist meerdere factoren die een direct verband hebben met radicalisering, alhoewel de samenhang daarvan complex is (Veldhuis en Bakker, 2007; Feddes e.a., 2016). Heijmen ervaart verder de de tussentijdse rapportages als voldoende evaluatie van het radicaliseringsbeleid. Dit is tegengesteld aan de bewering van onderzoekers dat deze niet objectief is en beperkt. Meer wetenschappelijk onderzoek naar de correcte evaluatie van interventies is essentieel voor doelgericht en effectief beleid.
Heijmen ervaart verder de tussentijdse rapportages als voldoende evaluatie van het radicaliseringsbeleid. Dit is tegengesteld aan de bewering van onderzoekers dat deze niet objectief is en beperkt
Heijmen vertelt dat de politici wel onderzoeken over radicalisering doornemen, maar dat die niet specifiek op Rotterdam gericht zijn, maar landelijk van aard zijn. ,,Die dalen in in een Rotterdamse aanpak [….] maar ja, dat hoeft niet te betekenen dat we het omslaan in een wetenschappelijke beleidsnotitie.’’ Het gemeenteraadslid ervaart het radicaliseringsbeleid dus niet als niet wetenschappelijk onderbouwd. In hoeverre de genoemde onderzoeken wetenschappelijk zijn en hoeveel informatie daaruit zijn weg vindt in het Rotterdams beleid, blijft vooralsnog onduidelijk. Ook zegt de respondent dat de geraadpleegde onderzoeken enkel een landelijke invalshoek hebben. Dat terwijl er wel onderzoeken naar radicalisering in Rotterdam bestaan. Heijmen is het eens met Kundnani over de invloed van de politiek op radicalisering. Opmerkingen in het politieke landschap kunnen verkeerd geïnterpreteerd worden, gevoelig liggen of veroordelend zijn , stelt hij.
Opmerkingen in het politieke landschap kunnen verkeerd geïnterpreteerd worden, gevoelig liggen of veroordelend zijn.
Hij vindt dat de uitlatingen van Leefbaar Rotterdam over het verbieden van een reciteerwedstrijd in een moskee niet passen bij het huidige radicaliseringsbeleid.
,,De politiek moet niet willen gaan bijvoorbeeld over orthodoxie. Hoe mensen hun geloof beleven en hoe vroom ze willen zijn […] daar moet de politiek willen wegblijven, want andersom willen we ook niet dat die orthodoxe of vrome mensen gaan bepalen hoe ik in het leven behoor te staan, hè.’’
Dergelijke uitspraken zorgen voor verdeeldheid in de samenleving, aldus de respondent. Dit kan polarisatie tot gevolg hebben: een voedingsbodem voor radicalisering. De rol van de overheid inzake dit proces zou beter bestudeerd moeten worden (Demant & De Graaf, 2009; Kundnani, 2012).
In dit blog is middels een interview inzicht verkregen in de persoonlijke beleving van een gemeenteraadslid. Natuurlijk zal een ander gemeenteraadslid er een andere mening op nahouden, vandaar is dit onderzoek niet zonder meer generaliseerbaar. In toekomstig onderzoek is het interessant om te bekijken hoe de wetenschap beter geïntegreerd kan worden in beleid en hoe onderzoekers beleidsmakers beter kunnen ondersteunen.
Meer informatie over dit onderzoek is te verkrijgen bij de auteur. Omwille van de leesbaarheid zijn de citaten enigszins bewerkt, met behoud van de originele strekking.