Op 17 juni 2020 zagen agenten een auto vanuit Almere slingerend de A6 oprijden. De bestuurder bleek aan het bellen en werd aan de kant stilgezet. De agenten ontdekten vervolgens enkele kilo’s drugs in de auto. De bestuurder werd aangehouden wegens verdenking van het overtreden van de Opiumwet.
Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij. De ruwe camerabeelden van de staandehouding, gemaakt door een bekende politievlogger die hiervan een gemonteerde versie op Youtube plaatste, bleken op cruciale punten niet overeen te komen met het proces-verbaal. Ook liet het proces-verbaal, mede opgesteld door de politievlogger, de beelden onvermeld. De officier van justitie bleek niet op de hoogte van hun bestaan. Toen de advocaat van de verdachte hoorde van het Youtube-filmpje, verzocht deze om de onbewerkte beelden aan het dossier toe te voegen. Op basis van die beelden volgde vrijspraak.
Dit is niet de eerste keer dat een proces-verbaal afwijkt van camerabeelden. Uit een recente evaluatie van de aanhouding van een hoofdagent bleek dat de inhoud van het proces-verbaal niet overeenkwam “met de realiteit die te zien is op de camerabeelden”. In verschillende gepubliceerde uitspraken constateert de rechtbank zorgelijk een dergelijke discrepantie. In ons strafprocesrecht is het essentieel dat alle informatie in een ambtsedig opgesteld proces-verbaal klopt.
De geconstateerde vormverzuimen in de recente uitspraak wijzen er al op dat gemaakte camerabeelden vermeld moeten worden in het proces-verbaal. En een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal moet overeenkomen “met hoe het werkelijk is gegaan”, hetgeen niet per sé getoetst kan worden aan bijvoorbeeld een vlog maar mogelijk wel aan het ruwe bronmateriaal. Uit bovenstaande voorbeelden blijkt duidelijk dat er lessen te leren zijn.
In wetenschappelijk onderzoek dat camerabeelden gebruikt om (crimineel) gedrag te observeren wordt veel aandacht besteed aan het proces van coderen en trainen, het verbeteren van beeldinterpretatie. Het duiden van beelden blijkt verreweg van makkelijk en vraagt om heldere kaders die dit soort duiding helpen te stroomlijnen en standaardiseren.
Het belang van duidelijke kaders blijkt ook wel uit de richtlijnen (Berkeley Protocol) voor het verzamelen van visueel bewijsmateriaal van internationale misdrijven en schendingen van mensenrechten. Het Berkeley Protocol betreft normen voor het gebruik van openbare, digitale informatie – inclusief foto’s en films. Niet alleen de accuraatheid en controleerbaarheid van beeldmateriaal is van belang. Ook wordt gewezen op mogelijke biases, zoals bijvoorbeeld de confirmation bias, de neiging om vooral aandacht en waarde te hechten aan informatie die onze ideeën bevestigd. Zulke biases moeten actief worden tegengegaan, om zo de objectiviteit van het onderzoek te borgen, aldus het Berkeley Protocol.

Discrepanties tussen beelden en een proces-verbaal kunnen verschillende oorzaken hebben en hoeven niet opzettelijk te zijn. Hoe wij beelden interpreteren hangt af van hoe zij geframed worden, de context waarin ze getoond worden, en onze eigen voorkennis en (voor)oordelen. Mensen zijn zich hiervan niet altijd bewust en vertonen vaak een overmatig vertrouwen in hun eigen waarneming. In tegenstelling tot wat vaak gesteld wordt, is “de realiteit” niet te zien op camerabeelden. Wij construeren die werkelijkheid, die realiteit, op basis van wat wij op de beelden zien. Juist bij beeldmateriaal van camera’s die, zoals hier, realtime een arrestatie hebben vastgelegd, zijn mensen geneigd te denken dat de beelden “waar” zijn. Vaak heeft men geen besef van de keuzes die gemaakt zijn tijdens de totstandkoming van beelden, met betrekking tot de vastlegging, selectie en montage hiervan. Ook de politiemedewerkers, advocaten en officieren van justitie die we over het gebruik van beeldmateriaal in het verdachtenverhoor interviewden zijn zich hiervan veelal niet bewust. Onder de geïnterviewde actoren van justitie waren advocaten nog het meest kritisch over het interpreteren van beelden. Eén van de advocaten vertelde dat hij, net als de raadsvrouw uit de casus, de originele beelden opvraagt om deze op zijn gemak te bekijken. Hij vertrouwt niet op het proces-verbaal van de verbalisanten, want die kunnen iets anders interpreteren dan wat men zelf op beeld ziet. Met name onder advocaten heerst dus toch besef van de subjectiviteit van interpretaties van beelden, maar de geconstateerde discrepantie tussen beelden en het proces-verbaal blijft zorgelijk.
Door voortschrijdende technologische ontwikkelingen en verdere digitalisering van de samenleving zal de inzet van beelden in de strafrechtsketen alleen maar toenemen, en daarmee de noodzaak deze kritisch te bevragen, net als iedere andere vorm van bewijs. Dit betekent dat ruw beeldmateriaal toegevoegd moet worden aan het dossier. Tevens vraagt dit om een goed ontwikkelde visuele geletterdheid bij alle actoren, maar zeker bij de politie en het OM, om zo bij te dragen aan een zorgvuldigere rechtsgang en minder kans op vormverzuimen. Daarom hebben wij een onderzoeksvoorstel geschreven, welke gehonoreerd is door Politie & Wetenschap. Hierover later meer in een volgende blog.
Dr. Gabry Vanderveen, Criminologie, Erasmus Universiteit Rotterdam
Dr. Willem-Jan Verhoeven, Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
Dr. Lotte van Dillen, Psychologie, Universiteit Leiden