Op donderdag 27 september 2018 verdedigde Abdessamad Bouabid met zijn succes zijn proefschrift “De Marokkanenpaniek; een geïntegreerde morele paniekbenadering van het stigma ‘Marokkaan’ in Nederland” (hier te bestellen en hier te lezen). Hieronder een Q&A over zijn onderzoek. Morgen (23 oktober 2018) is Abdessamad te gast bij Studio Erasmus, de maandelijkse talkshow van de Erasmus Universiteit over wetenschap en actualiteit.
1) Wat heb je precies onderzocht en waarom?
Sinds de jaren negentig hebben ‘Marokkanen’ in Nederland te kampen met een negatief groepsimago. Dit imago is vooral ontstaan door negatieve maatschappelijke reacties op grote incidenten waarin Marokkaanse Nederlanders een rol spelen, zoals de rellen in het Amsterdamse Slotervaart in 1998, de moord op Theo van Gogh in 2004 en de meer recente liquidaties van de zogenaamde Mocro Mafia. In mijn proefschrift heb ik deze golven van negatieve maatschappelijke reacties op ‘Marokkanen’ geanalyseerd om deze te begrijpen en te verklaren. Daarnaast heb ik ook onderzocht hoe deze negatieve maatschappelijke reacties doorwerken in het dagelijks leven van Marokkaanse Nederlandse jongemannen. Wat vinden zij van deze reacties, hoe beleven zij deze reacties en hoe gaan ze hiermee om in hun dagelijks leven?
‘De Marokkaan’ lijkt hiermee gezien te worden als een buitenlandse entiteit die ‘het cultureel weefsel’ van ‘de dominante meerderheid’ aantast, die zou bestaan uit onder andere: ‘de Nederlandse cultuur’, ‘de Nederlandse identiteit’, de vrijheid van meningsuiting, de gelijkheid van man en vrouw, de scheiding van kerk en staat. Deze maatschappelijke reacties op ‘Marokkanen’ zijn door deze ‘misplaatstheid’ daarom ook te kenschetsen als morele paniek, zoals geconceptualiseerd door de criminologen Stanley Cohen en Jock Young in de jaren zestig en zeventig. In dit geval spreek ik daarom van een Marokkanenpaniek.
2) Hoe heb je dat onderzocht?
Om mijn eerste onderzoeksvraag te beantwoorden – hoe zijn de maatschappelijke reacties op ‘Marokkanen’? – heb ik het mediadiscours over ‘Marokkanen’ geanalyseerd rondom drie grote incidenten waarin ‘Marokkanen’ een rol spelen. Ik heb systematisch gekeken hoe er in dit discours door allerlei verschillende mensen wordt gesproken over deze ingebeelde groep ‘Marokkanen’. Ik heb hiervoor artikelen uit de Volkskrant, de Telegraaf en de Metro geanalyseerd en tv-uitzendingen van Pauw & Witteman, EenVandaag en Nova die in de drie maanden na de incidenten zijn gepubliceerd en uitgezonden. Om de tweede vraag te beantwoorden – hoe gaan Marokkaans-Nederlandse jongemannen hiermee om in het dagelijks leven? – heb ik 38 Marokkaans Nederlandse jongemannen in de leeftijd van 15 tot 35 jaar geïnterviewd: van schoolverlaters tot universitair geschoolden, van werkgevers en werknemers tot werklozen, van orthodoxe moslims tot vrijzinnigen, van ideale schoonzonen tot beroepscriminelen. Daarnaast heb ik vier jaar lang veel tijd doorgebracht met deze doelgroep om ook in het dagelijks leven, buiten een interview-setting, hun beleving van deze maatschappelijke reacties en hoe dit doorwerkt op hun dagelijks leven in kaart te brengen.
3) Welke obstakels deden zich tijdens het onderzoek voor?
Mijn dataverzameling was enorm. Voor de mediadiscoursanalyse heb ik 486 krantenartikelen 34 televisie-uitzendingen verzameld. Om te kijken hoe Marokkaans-Nederlandse jongemannen omgaan met het mediadiscours heb ik 38 interviews met Marokkaans-Nederlandse jongemannen, 41 fieldnotes van de participerende observatie onder Marokkaans-Nederlandse jongemannen en 225 screenshots van Facebook- en Whatsapp-berichten van Marokkaans-Nederlandse jongemannen verzameld. Het grootste obstakel was dan ook om deze gigantische brei aan data te reduceren tot een antwoord op de probleemstelling en tegelijkertijd zo min mogelijk de complexiteit van de werkelijkheid te verliezen. Dankzij het kwalitatieve data-analyseprogramma Atlas.ti is me dit uiteindelijk goed gelukt.
4) Wat zijn je belangrijkste en vooral ook opvallendste bevindingen?
Maatschappelijke reacties op ‘Marokkanen’ die losbreken na incidenten richten zich niet primair op deze incidenten en de sociale problemen die hieraan ten grondslag liggen, maar vooral op de problematisch veronderstelde buitenlandse etniciteit, cultuur en religie van ‘Marokkanen’. Deze incidenten worden slechts aangegrepen door de dominante meerderheidscultuur in Nederland de bezorgdheid en onvrede over de sociale, culturele en morele veranderingen die onder andere door ‘de Marokkaan’ en ‘de moslim’ plaatsvinden in Nederland te uiten. ‘De Marokkaan’ lijkt hiermee gezien te worden als een buitenlandse entiteit die ‘het cultureel weefsel’ van ‘de dominante meerderheid’ aantast, die zou bestaan uit onder andere: ‘de Nederlandse cultuur’, ‘de Nederlandse identiteit’, de vrijheid van meningsuiting, de gelijkheid van man en vrouw, de scheiding van kerk en staat, enzovoorts. Deze maatschappelijke reacties op ‘Marokkanen’ zijn door deze ‘misplaatstheid’ daarom ook te kenschetsen als morele paniek, zoals geconceptualiseerd door de criminologen Stanley Cohen en Jock Young in de jaren zestig en zeventig. In dit geval spreek ik daarom van een Marokkanenpaniek.
Een tweede belangrijke bevinding is dat Marokkaans-Nederlandse jongemannen vooral gebruikmaken van een breed scala aan relatief milde, inschikkelijke, harmonieuze en vooral praktische copingstrategieën om in het dagelijks leven met de massastigmatisering om te gaan. Zij kiezen er vaak voor om stigmatisering simpelweg te negeren, te voorkomen door uitingen van de Marokkaanse cultuur of de islam te verbergen (selectief conformeren) en/of het stigma te weerleggen door bijvoorbeeld opzichtig goed gedrag te vertonen of in gesprekken vooroordelen te ontkrachten. Zij kiezen niet of nauwelijks voor relatief ingrijpende, radicale en/of conflictueuze strategieën, zoals het gebruik van geweld, het vermijden van alle contacten met Nederlanders (volledig terugtrekken) of het internaliseren van het stigma (crimineel/crimineler worden of (verder) radicaliseren). Hierdoor zijn Marokkaans-Nederlandse jongemannen te kenschetsen als pragmatische en veerkrachtige mensen die ondanks de pijn, devaluering en negatieve emoties die zij door deze massastigmatisering ervaren, toch in staat zijn om de flexibiliteit en creativiteit te vinden om in verschillende situaties, verschillende pragmatische, milde, inschikkelijke en harmonieuze strategieën te hanteren om zo toch te kunnen leven met de Marokkanenpaniek. Een nadeel van deze pragmatische, milde, inschikkelijke en harmonieuze strategieën is dat stigmatisering hierdoor in interacties niet wordt geproblematiseerd, maar juist wordt geaccepteerd en genormaliseerd.
5) Wat voor implicaties heeft jouw onderzoek voor beleid? Welke aanknopingspunten biedt je onderzoek voor beleid?
Het referentiekader van sommige politici en beleidsmakers is nog te sterk gefocust op etniciteit, cultuur en religie; het is vaak al snel een etnisch, cultureel of religieus probleem en er is vaak geen andere manier om over bepaalde problemen te spreken. Dit spreken voedt het stigma van ‘de Marokkaan’ verder en leidt bij Nederlanders met een Marokkaanse migratieachtergrond in het dagelijks leven tot pijn en gevoelens van uitsluiting. Dit denken en spreken van beleidsmakers vraagt dan ook om een alternatief referentiekader dat inclusief en minder stigmatiserend is en meer recht doet aan de werkelijke problemen die ten grondslag liggen aan het negatieve gedrag. Zo zou men meer kunnen spreken over ‘probleemjongeren’ en jeugdproblematiek in plaats van over ‘Marokkaanse probleemjongeren’ en ‘het Marokkanenprobleem’. Met het huidige referentiekader komen we namelijk niet verder dan een harde en zinloze aanpak van een ingebeelde en gemarginaliseerde groep jongvolwassenen zonder sociaal gezicht en een zorgwekkende stigmatisering van een hele bevolkingsgroep.
Het referentiekader van sommige politici en beleidsmakers is nog te sterk gefocust op etniciteit, cultuur en religie; het is vaak al snel een etnisch, cultureel of religieus probleem en er is vaak geen andere manier om over bepaalde problemen te spreken. Dit spreken voedt het stigma van ‘de Marokkaan’ verder en leidt bij Nederlanders met een Marokkaanse migratieachtergrond in het dagelijks leven tot pijn en gevoelens van uitsluiting. Dit denken en spreken van beleidsmakers vraagt dan ook om een alternatief referentiekader dat inclusief en minder stigmatiserend is en meer recht doet aan de werkelijke problemen die ten grondslag liggen aan het negatieve gedrag.
6) Als je terugkijkt, zou je dingen anders hebben gedaan?
Voordat ik aan de dataverzameling begon, wilde ik eerst alle literatuur over het onderwerp gelezen hebben, alle bestaande theorieën volledig begrijpen en de methodologische opzet van mijn onderzoek perfectioneren. Gaandeweg (en veel te laat) kwam ik erachter dat je nooit alle literatuur gelezen kan hebben (er is te veel en er komt telkens meer bij), dat bestaande theorieën door iedereen anders begrepen worden en dat een onderzoeksopzet slechts een opzet is en in de werkelijkheid weer aangepast moet worden. Als ik nu terugkijk, zou ik hier minder tijd in hebben gestoken en meer in de dataverzameling, de analyse en het schrijfproces.
7) Wat zijn je toekomstplannen qua onderzoek?
Ik wil mij de komende jaren richten op jeugdetnografie in de multiculturele stad. Ik wil onderzoek doen naar de sociale problemen en sociale deviantie van stadsjongeren van verschillende etnische achtergronden en de reacties van anderen hierop. Deze sociale fenomenen wil ik onderzoeken door ze vanuit verschillende perspectieven en bronnen te onderzoeken, zoals: (1) interviews en focusgroepen met jongeren en andere mensen die een rol spelen in het dagelijks leven van deze jongeren, (2) participerende observaties onder jongeren en (3) de analyse van online en offline bronnen, zoals sociale media waar jongeren met elkaar communiceren, of het mediadiscours, het politieke discours en/of het wetenschappelijke discours, waar de reacties van anderen op jongeren te vinden zijn.