Lieselot Bisschop
Criminele organisaties en organisatiecriminaliteit was het onderwerp van deze editie van Cahiers op de Campus, die dit keer aan de Erasmus Universiteit Rotterdam plaatsvond. Doorheen de toelichting van de sprekers en in het debat werden diverse thema’s aangehaald die in het gelijknamige Cahiers Politiestudies 39 (editors Antoinette Verhage, Ann Jorissen, Ruth Prins en Jelle Jaspers http://www.maklu-online.eu/nl/crime/cps/recente/) worden uitgediept. Deze blog doet verslag van deze studiemiddag en put daarbij uit de inzichten van de sprekers en de bijdrage van de deelnemers aan het debat.
Een eerste thema dat een rode draad vormde voor de studiemiddag was de conceptuele discussie over georganiseerde criminaliteit en organisatiecriminaliteit. Bij het horen van deze termen heeft elk van ons immers een bepaald beeld in gedachten, al dan niet geïnspireerd door Hollywood, de actualiteit of wetenschappelijk onderzoek. Om beide fenomenen te onderscheiden wordt vaak verwezen naar een verschil in doel van de organisatie, modus operandi en dadertypes. De grens tussen beide is echter niet altijd gemakkelijk te trekken, zelfs niet wanneer we er relatief ‘traditionele voorbeelden’ van organisatiecriminaliteit of georganiseerde criminaliteit bijnemen. Bernie Madoff bijvoorbeeld lijkt een typisch voorbeeld van organisatiecriminaliteit, maar blijkt op veel andere dimensies toch ook parallellen met criminele organisaties te vertonen. Checkpoint, een coffeeshop in Terneuzen die jarenlang door het gemeentebestuur werd gedoogd als belangrijk bedrijf in de lokale economie, werd later toch als criminele organisatie vervolgd. De Nederlandse vastgoedfraude werd door bedrijven opgezet die met criminele bedoelingen samenwerkten en er vaak zelfs expliciet voor werden opgericht. Bedrijfscriminaliteit of georganiseerde criminaliteit lijkt daarbij eerder een artificieel onderscheid.
Bedrijfscriminaliteit of georganiseerde criminaliteit lijkt daarbij eerder een artificieel onderscheid.
Diverse sprekers haalden daarom het belang aan van een betere beeldvorming: de aard, omvang en impact van organisatiecriminaliteit en criminele organisaties blijven vandaag nog te veel onder de maatschappelijke, wetenschappelijke en beleidsmatige radar. Wetenschappelijk onderzoek over bedrijfscriminaliteit blijft eerder schaars, deels door een gebrek aan interesse – een obsessie met het individu is de criminologie nog steeds niet vreemd – maar evenzeer omdat het niet altijd mogelijk is om toegang te krijgen tot het onderwerp van onderzoek. Beleidsmakers lijken er stilaan wel van overtuigd dat georganiseerde criminaliteit legale bedrijven gebruikt. Denk daarbij alleen maar aan hoe transportbedrijven, verzekeringsfirma’s en banken allerhande smokkel faciliteren. De ondermijnende aanpak krijgt daarbij veel aandacht en het zwaard mag best scherp vallen. De vraag of legale bedrijven de onderwereld gebruiken wordt echter veel minder vaak gesteld. Het is in ieder geval minder aan de orde geweest in wetenschappelijk onderzoek en ook beleidsmatig is er weinig aandacht voor. Er zijn echter wel voorbeelden te vinden. Denk bijvoorbeeld aan een bepaald type lamp van Phillips dat louter voor de hennepteelt werd gebruikt. Voor bedrijven is vandaag nog steeds veel mogelijk binnen de mazen van de wet, terwijl gelijkaardige activiteiten van de georganiseerde misdaad sneller als criminaliteit zouden worden benoemd. Hun rechtspersoonlijkheid is ook nog steeds een wapen en een medeplichtige voor organisatiecriminaliteit.
Een tweede rode draad was de aanpak van criminele organisaties en organisatiecriminaliteit. Georganiseerde criminaliteit kwam in de jaren tachtig op de beleidsagenda terecht omwille van bezorgdheid over de mogelijke impact op de legale economie, met Italië en de Verenigde Staten als lichtende voorbeelden. Hoewel dit in Nederland en België meeviel – het bleken eerder criminele bedrijven dan georganiseerde misdaad – werd een uitgebreid controleraamwerk uitgerold. De recherchecapaciteit en –deskundigheid lijken de criminele realiteit echter niet te kunnen bijbenen en missen slagkracht, hoewel belangrijke stappen werden gezet om dit tegen te gaan. Voorlopig blijft het te vaak bij brandjes blussen en ontbreekt een strategische aanpak. Georganiseerde criminaliteit is vandaag echter lang niet alleen een bezorgdheid van politie en justitie, maar is ook een thema dat sinds 2007, vooral in Nederland, hoog op de agenda van lokale besturen staat. De verwevenheid van de onder- en bovenwereld en vooral de facilitering van georganiseerde criminaliteit door legale sectoren en zelfs overheden wordt tegengegaan in de ondermijnende aanpak. Bestuurlijke maatregelen – in principe preventief van aard – worden daarbij als punitief gepercipieerd, met een rolvervaging als gevolg.
Met al deze aandacht voor georganiseerde misdaad blijkt ernaast nog weinig ruimte te bestaan voor organisatiecriminaliteit, hoewel dit met evenveel schade gepaard kan gaan. Organisatiecriminaliteit, ook wel bedrijfscriminaliteit genoemd, bleef erg lange tijd uit het vizier van beleidsmakers en rechtshandhavers. Het wordt als het ware aanvaard als iets wat bij ondernemen hoort en een al te strenge aanpak in het geval een bedrijf de illegale weg opgaat, wordt meestal vermeden omwille van mogelijke financiële gevolgen. Rabobank wordt niet vervolgd omdat dit onrust zou kunnen veroorzaken op de financiële markten. Apple maakt zo’n inherent deel uit van de Ierse maatschappij dat de regering bereid is tegen de boete van de EU in beroep te gaan. Beleidsmakers worden mogelijk ook afgeschrikt doordat bedrijven er vaak niet voor terugdeinzen om hen ‘kapot te procederen’. Het resultaat is dat organisatiecriminaliteit vandaag nog steeds in grote mate binnenshuis wordt afgehandeld en er weinig doorstroom is naar de (straf)rechtsketen. Deregulering blijkt vaak nog steeds het motto. Ook de burger ligt er door de band genomen zelden wakker van.
Er is zonder twijfel een perceptieverschil tussen georganiseerde criminaliteit en organisatiecriminaliteit en dat mogen we best ter discussie stellen. De mate waarin iets aan maatschappelijk belang wint of inboet, heeft immers impact op het criminaliteitsbeleid. De aanpak van beide fenomenen vereist samenwerking tussen diverse actoren, strafrechtelijk, bestuursrechtelijk, preventief, punitief, maar vooral ook strategische afstemming op de maatschappelijke realiteit van criminele organisaties en organisatiecriminaliteit op een glijdende schaal.
Er is zonder twijfel een perceptieverschil tussen georganiseerde criminaliteit en organisatiecriminaliteit en dat mogen we best ter discussie stellen. De mate waarin iets aan maatschappelijk belang wint of inboet, heeft immers impact op het criminaliteitsbeleid.